Babelut: muzikale ontmoeting tussen ouder en baby
Auteur: Hans Van Regenmortel (Musica Impulscentrum)
Dit artikel werd gepubliceerd in het tijdschrift Cultuur+Educatie, jg 21 nr. 61.
“The strange human urge to shape and share fantasies of action and experience is with us from birth. It is innate, not acquired, but must grow in company.”
Colwyn Trevarthen (2012, p. 202)
Wie raakt niet vertederd door de interacties tussen een moeder en haar baby? Maar kijk en luister even dieper. Wat zich hier voltrekt, is de verstrengeling van biologie en cultuur, van lichaam en geest, van individu en wereld. Precies de prille kwetsbaarheid van dit proces brengt een aantal principes aan de oppervlakte. Hoe verbinden mensen zich met elkaar en de wereld? Wat is er zo bijzonder aan de artistiek-muzikale kenmerken van dit alles?
Musica Impulscentrum is sinds 2004 via het werkterrein Babelut pionier in een artistieke benadering van interacties met de allerjongsten. Inmiddels is dit gedachtegoed uitgegroeid tot prototype van onze participatieve aanpak. Toch was de manier waarop baby’s zich mentaal, emotioneel en sociaal ontwikkelen enkele decennia geleden nauwelijks onderwerp van diepgaand wetenschappelijk onderzoek, laat staan voorwerp van artistieke praktijk. Conform de toenmalige opvatting van het kind als onbeschreven blad, werden baby’s beschouwd als mensen die nog niet af waren (Trevarthen, 2004): ze hadden geen bewustzijn, konden geen pijn ervaren en werden tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw zelfs onverdoofd geopereerd (zie neuroloog Steven Laureys, FNRS Liège, op TEDx). De hulpeloosheid en naïviteit van de allerjongsten stonden in schril contrast met de sensitiviteit, kennis en wijsheid van de volwassene.
Het kind moest daarom niet alleen gevormd, maar vaak ook gedrild en volgens sommigen zelfs ’getemd’ worden, met het voorbeeld van de volwassenen als te kopiëren model. Opvoeding en onderwijs waren doordrongen van behaviouristische theorieën, niet zelden resulterend in een keurslijf van gangbare burgerlijke en religieuze normen. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw ontstond als reactie een benadering waarbij het kind zelf aan zet kwam. Het keurslijf werd afgegooid, en in extreme gevallen mocht het kind telkens weer zélf het wiel uitvinden. Momenteel kenmerkt onze maatschappij zich door een polarisering tussen deze twee standpunten, in de opvoedkundige praktijk vaak resulterend in een wat vreemde, inconsistente mix van beide. Mogelijk biedt het inzicht in de vroege moeder-baby-interactie ons een uitweg uit de impasse.
Een noodzakelijke wederkerigheid
Musica vertrekt graag vanuit een breed en domeinoverschrijdend perspectief. Specialisering moet immers geënt zijn op een samenhangende kijk op mens en maatschappij en mens en wereld. Omdat die zoektocht naar consistentie nooit zijn einddoel kan bereiken, is Musica’s visie en aanpak gebaseerd op 50 51 doorlopende, vakoverschrijdende literatuurstudie in combinatie met een vorm van praktijkonderzoek die je in Ingolds (2018) termen kan omschrijven als ‘doing/undergoing’ en een ‘pursuit of truth through the practices of curiosity and care’. Vertrekpunt is de vraag hoe we ons tot elkaar en de wereld verhouden, met daarbij een centrale plaats voor een artistieke manier van in de wereld zijn. Het muzikale is — om redenen waar we later op ingaan — het fenomeen bij uitstek waarlangs we die relatie actief onderzoeken. Geen enkel antwoord of benadering vindt hier ooit een definitieve vorm: als doing/undergoing maken zij in elke situatie een transformatie door, hierdoor nieuwe vragen oproepend, zoals het in de kunst altijd geweest is. Juist door een gelijkwaardige interactie leren wij van elkaar. Het is een vorm van teaching as research, met nadruk op de ‘re’, re-search (Ingold, 2018): zoek en zoek opnieuw; probeer en probeer opnieuw. Geen zoektocht naar definitieve antwoorden, maar naar telkens nieuwe mogelijkheden en perspectieven.
Laat ons dus even uitzoomen en ver teruggaan in de tijd. Toen onze voorouders (Homo habilis, circa 2,3–1,5 miljoen jaar geleden) zich steeds meer begonnen thuis te voelen op de Afrikaanse savannes, ontwikkelden zij het vermogen om rechtop te lopen. Die evolutie naar bipedaliteit leidde tot een conflict tussen het in omvang toenemende brein van de boreling en het smaller wordende bekken van de moeder, nodig voor de stabiliteit bij het rechtop lopen. Het was een paradox van jewelste. Als gevolg ervan werden baby’s uiteindelijk immatuur geboren. Naar analogie met de grote apen, de soorten waaraan we evolutionair het meest verwant zijn omdat we een gemeenschappelijke voorouder delen, zou een menselijke voldragen zwangerschap niet minder dan 21 maanden moeten duren (Leakey, 1994 in Dissanayake, 2000). De mens ontwikkelde echter een unieke eigenschap om de immaturiteit bij de geboorte te compenseren: een sterke gerichtheid op de ander. Kinderen werden aldus ‘op een effectieve manier’ te vroeg geboren (Mithen, 2006), en de mens groeide uit tot het sociale dier bij uitstek (Tomasello, 2019).
Net als andere dieren en ondanks die ‘natuurlijke vroeggeboorte’ is een menselijke boreling geen onbeschreven blad. Pinker (1994) suggereert dat wij zelfs met méér instincten geboren worden dan andere dieren. Ook al vinden we vormen van wederzijdse affectie terug bij primaten, de mens bracht dit vermogen van wederkerigheid tot een niveau van ongekende sociale complexiteit. Niet alleen zijn baby’s klaar voor de specifiek zorgende interactie waarmee zij aan dit leven beginnen, zij blijken genetisch voorbestemd om zulk zorgzaam gedrag uit te lokken en geven er hun onweerstaanbare reacties voor in de plaats. Volgens Dissanayake (2000) is het eerder getypeerde gedrag geëvolueerd met het oog op verschillende biologische functies. Het toewerken naar emotionele synchroniciteit leidt tot een sterk gevoel van binding. De baby leert de eigen emoties herkennen en reguleren en gebruikt ze om de eigen behoeften te communiceren.
Duidelijk is dat we niet te maken hebben met een proces van stimulusrespons-mechanismen. Een boreling wordt niet gedrild als voorbereiding op het leven. Dat zou niet alleen een belediging zijn van zijn of haar aangeboren intelligentie, maar ook een behoorlijk enge kijk weerspiegelen op het leven met al zijn finesses, dubbelzinnigheden en onvoorspelbaarheden. Het kind wordt geboren in een wereld die het als een geheel ervaart, ook al is de perceptie wazig en zijn de randen rafelig. Cobb (1977) stelt dat het kind zich beweegt in een buitenwereld die het nog niet kent, maar waarvan het natuurlijk en direct deel uitmaakt. Zeer geleidelijk ontdekt het patronen en verbanden en tekenen zich domeinen van ervaring af. Hierop baseren jonge kinderen onbewuste, lichaamsgebonden concepten die een doorgroei naar meer complexiteit in waarneming, vaardigheid en inzicht toelaten, inbegrepen het gebruik van taal en andere manieren om deze concepten te representeren.
Een wereld van verschil
Binnen de eerder genoemde globale ervaring van de wereld is de gerichtheid op de ander het eerste te ontwikkelen vermogen. De eerste weken na de geboorte zijn sterk gericht op de puur biologische behoeften van het kind, zoals voeding en fysieke nabijheid. Die fase is te beschouwen als een soort voortzetting van het meer ‘voorspelbare’ leven in moeders buik. Baby’s van zes weken reageren al op de temporele organisatie van korte cycli van ‘aandacht’ versus ‘geen aandacht’. Het is de aanzet voor een proces waarbij baby en moeder op elkaar intunen door eerst overlappende, later steeds meer temporeel georganiseerde en uiteindelijk ritmisch alternerende interactie (Dissanayke (2000) verwijst naar verschillende van die studies). Zelfs borelingen die later blijk geven van ernstige beperkingen, zoals het onvermogen om taal te verwerven, vertonen diezelfde gevoeligheid voor sociale interactie via emotioneel geladen kenmerken van de menselijke stem (Dissanayke, 2000).
De ervaring van verschil ontwikkelt zich bij baby’s blijkbaar eerst vanuit het sociale domein: het verschil tussen ‘aangesproken’ worden of niet door stemmen die als sociaal relevant worden ervaren en zich afzetten tegenover de akoestische ruis uit de omgeving. Hier spelen de principes van de Gestaltpsychologie als overkoepelende strategie van het brein om de overvloed aan prikkels behapbaar te maken. Volgens de Gestalt-theorie ordent het brein een groot aantal prikkels of gebeurtenissen in groepen, op basis van criteria als coherentie (zoals nabijheid of gelijkaardigheid), contrast, gedeelde context en prototypische eigenschappen (de meest uitgesproken karakteristieke eigenschappen dragend). Bij de interactie met kinderen, ook wanneer zij ouder zijn, is het vruchtbaar je bewust te zijn van dit Gestalt-principe.
Verschil als bouwsteen voor een narratief
De combinatie van vocaliseringen, expressieve gezichtsuitdrukkingen en andere gebaren vertoont steeds meer nuances. Er ontstaat een fascinerend spel van wederzijdse imitaties, resulterend in narratieven waarvan beide deelnemers co-auteurs zijn. Het kind exploreert de basisprincipes van de menselijke psychologie en de structuren waarop alle tijdskunsten zich baseren: herhaling, variatie, contrast en surprise at novelty (Dissanayake, 2001; Sloboda, 2005). Deze maken de baby vertrouwd met de esthetic operations (Dissanayake, 2000) die noodzakelijk zijn om elk ander artistiek medium te begrijpen, in de eerste plaats binnen het bredere domein van de tijdskunsten: muziek, dans, drama en afgeleiden ervan. Blijkbaar worden wij geboren met de proto-esthetische capaciteiten waarop de kunsten zich baseren, en die volgens haar bedoeld zijn om aandacht te trekken, de interesse vast te houden, emoties op te roepen en saamhorigheid te bestendigen. In de workshop streven we naar een rustige en positieve sfeer. Vaak dient het balansbord trouwens als rustplek. Nadruk ligt op het creëren van een licht fluctuerende, ontspannen gemoedstoestand en het samen genieten. De workshop focust aldus op de ervaring van samenhang en verbondenheid. Zowel kind als ouder doen mee vanuit eigen kunnen. De open en ontvankelijke sfeer nodigt uit tot spontane muzikale inbreng, voor de kunsteducator telkens aanleiding om er creatief op verder te bouwen. Deel van de ervaring is niet zozeer het specifieke repertoire (dat trouwens erg divers en complex kan zijn), maar de attitude tegenover muzikale interactie en muziek als fenomeen: muziek is iets om van te genieten, om zich verbonden te voelen en waarmee je kan spelen. De activiteiten zetten in op verschillende manieren van luisteren bij jonge kinderen: ears listening (uitsluitend via het gehoor), visual listening (bijvoorbeeld met analoge ondersteuning van linten, sjaaltjes, enzovoort), body direct listening (zoals een ritme laten voelen op het lichaam) en body indirect listening (zoals de baby wiegen zonder hem direct aan te raken). De oefeningen gaan vloeiend in elkaar over. Het aangeboden repertoire biedt een mix van maatsoorten en toonaarden. De workshop vormt een rijke, diverse muzikale omgeving en laat baby en begeleider proeven van een scala aan muzikale uitingen. Zo zijn er voldoende ankerpunten voor de deelnemers om aan te knopen bij de eigen muzikaliteit.
Maar er is meer. Behalve dat deze vroege interacties te zien zijn als de kiem van de tijdskunsten, wordt de baby in de eerste plaats ingebed in het leven zelf, met zijn alomtegenwoordige mix van rituele herhaling, variatie, contrast en verrassing. Evolutionair gezien is sociale interactie in de bredere zin aldus uitgegroeid tot onze door de biologie geboetseerde overlevingsstrategie. Anders dan bij primaten zijn kinderen meer tot samenwerking gemotiveerd: vanuit een ‘sense of we’, evolueren zij naar een ‘I and you’. Kinderen ontwikkelen het besef een ervaring te delen en leren zich voorstellen wat anderen waarnemen (Tomasello, 2019). In het kielzog hiervan ontkiemt tevens hun met anderen gedeelde interesse voor de materiële wereld.
Musica gaat bij dit alles niet uit van een stap-voor-stap-methodiek met specifiek einddoel. Net als bij de sociale interacties hanteren we een benadering die inspeelt op het ontwikkelen van een globale intuïtie (via exploreren en experimenteren) naar een meer specifiek hanteren (noem het techniek) van objecten en instrumenten. Het is een evolutie naar toenemende complexiteit van waarneming en vaardigheid, waarbij elk einde onvermijdelijk een nieuw begin vormt (Ingold, 2018) en waaruit op termijn inzicht en kennis ontstaan.
Communiceren
Bij de manier waarop een moeder en haar baby zich verbinden, speelt wederzijdse imitatie een belangrijke rol. Wanneer de baby even kreunt of bij zuchtjes of smakgeluidjes, heeft de moeder, maar ook een andere verzorger de instinctieve neiging deze te imiteren. Zo houdt zij haar baby een spiegel voor. Dit alles leidt tot gedeelde aandacht en op langere termijn het besef een ervaring te delen. Pas later beseft de baby dat de bron van zulke gespiegelde imitaties bij zichzelf te vinden is, en ontwikkelt zij of hij het vermogen om de ouder te imiteren.
Belangrijk is het onderscheid tussen imitation en true imitation (Leman, 2008). Imitation verwijst naar het letterlijk kopiëren van gedrag. True imitation daarentegen benadert de structuur of hiërarchische organisatie van gedrag, van een enkele klank waarvan het kind de eigenschappen van bepaalde parameters oppikt, tot het nabootsen van een hele klankstructuur waarvan het de algemene contour benadert. True imitation is een aanwijzing dat de baby het onderliggende principe ‘begrijpt’. De uiterlijke contouren of symptomen ervan worden pas op langere termijn verfijnd. Elke ouder vindt die aanvankelijke pogingen tot imitatie grappig, omdat deze vaak in onverwachte ‘oplossingen’ resulteren. Het kind probeert het model immers te benaderen met de vaardigheden waarover het op dat moment beschikt. Letterlijke imitatie is dus geen leerproces, maar het resultaat ervan. Wanneer bij wat oudere kinderen imitatie het gevolg is van drillen, kan het juist een gebrek aan dieper begrip maskeren.
Maar niet alles is een gevolg van true imitation. Dissanayake (2000) wijst erop dat kinderen van drie weken oud al een gelijkenis ervaren tussen heldere kleuren en luide klanken. Na zes maanden herkennen zij de analogie tussen herhaalde klanken en een stippellijn. Dissanayake concludeert dat bij vroege interacties niet alle gedragingen gespiegeld worden, maar dat beide partners de kwaliteit ervan (instinctief) als overeenstemmend kunnen ervaren over ervaringsdomeinen heen. Zij geeft hierbij het voorbeeld van nog andere parameters zoals intensiteit, contour, duur en ritme. Voor ouders en muziekeducatoren is het dus belangrijk te beseffen in welke mate zij soms onbewust persoonlijke verwachtingspatronen projecteren op het kind. In een maatschappij waar planning, tijdsdruk en efficiëntie blijkbaar de kern van het bestaan uitmaken, biedt zo’n babysessie vaak een glimp van een andere manier van in het leven staan.
Zulke interacties geraken sterk temporeel gecoördineerd. Onbewust stemmen moeder en baby vocaal en lichamelijk op elkaar af. Mimiek, stem en beweging vormen een onlosmakelijke combinatie van wat op dat moment zonder meer als communicatie te bestempelen is. Het gaat erom dat zij een gemeenschappelijke grond vinden die hen verbindt. Het principe toont de essentie van wat ‘communicatie’, afgeleid van het Latijnse ‘communicare’, wat ‘delen’ betekent, omvat: in essentie ‘iets gemeenschappelijks hebben’ of de poging om iets gemeenschappelijks te vinden. Ingold (2018) vervangt ‘to communicate’ daarom door ‘to common’, gemeenschappelijk maken. Dit wordt de fundamentele strategie die beide protagonisten verbindt, niet alleen in de ontwikkeling van wat uiteindelijk muziek of taal wordt, maar ook binnen het overkoepelende narratief dat we ‘het leven’ noemen.
Something-like-music
Een belangrijk aspect dat tot hiertoe nog onbelicht bleef, is de artistieke component. Cognitief neurowetenschapper Zatorre (2005) noemt musiceren, muziek creëren en zelfs louter muziek beluisteren een prikkelende mix van zo goed als alle menselijke cognitieve functies. In het verlengde van de moeder-baby-interacties toont muziek hoe sociale interacties en fysieke gebeurtenissen in een klinkend tijdskader geplaatst worden, niet zelden resulterend in een duizelingwekkende combinatie van dit alles.
Voor Strobbe en Van Regenmortel (2010, p. 226) is de waarde van muzikaal participeren onschatbaar, ‘omdat het kind de verschillende intelligentiedomeinen leert integreren en bestaande concepten explicieter, accurater, bruikbaarder, abstracter, in steeds meer domeinen toepasbaar, en last but not least verbaliseerbaar gemaakt worden.’ Bovendien leert het kind zijn sociaalemotioneel leven reguleren: ’Al musicerend leren kinderen dingen over het leven die we hen nooit uitgelegd krijgen.’ (Strobbe & Van Regenmortel, 2010, p. 226). Muziek wordt zo metafoor voor hoe we onze levens leiden. Niet verwonderlijk dat zij haast niemand onberoerd laat. Muziek lijkt het prototype van de kunsten (Langer, 1942).
Dit alles voltrekt zich binnen een context die model staat voor ‘de artistieke vrije ruimte’. Volgens Cross (2012) is muziek in alle culturen ingebed in sociale interactie. Hij stelt voor dat een generiek ‘something-like-music’ de basis vormt voor een niet-conflictueel medium van communicatieve interactie:
‘’Something-like-music’ affords participants the collective intuition that they ‘understand’ each other. It does so partly by virtue of its floating intentionality — each participant can, within limits, abstract the meanings that they feel are expressed in or reflected by the music, but as music does not require that its meaning be recast back into the public domain in order to be efficacious, individually-constructed ‘meanings’ are not brought into potential conflict.’ (Cross, 2012, p. 96)
Musica’s werk met de allerjongsten levert dus niet alleen inzichten op over deze specifieke doelgroep, maar licht een tip van de sluier op over de richting waarin opvoeding en onderwijs kunnen evolueren: niet zozeer als vorm van overdracht van kennis en vaardigheid van ‘wie weet en kan’ naar ‘wie nog niet weet en kan’, maar als een participatieve praktijk van wederzijdse transformatie tussen gelijken. Opnieuw volgens Strobbe en Van Regenmortel (2010) schuilt de kracht van dit participatieve model in zijn ambiguïteit of ‘flou artistique’. Instinctief aanvaarden we het soort vrije ruimte dat zich in de vroege moeder-babyinteractie manifesteert. Deze wordt begrensd door de fysieke en waarnemingscapaciteiten van de baby en gevoed door sympathische tussenkomsten (Malloch & Trevarthen, 2008). Als doing/undergoing zijn de wederzijdse reacties afgestemd op ieders fysieke en emotionele noden en capaciteiten en de bredere context. Moeder en baby creëren een gedeeld en kneedbaar narratief, waarin exploreren en experimenteren leidt tot concepten die de baby vaardig maken met de cultuur van zijn of haar omgeving.
Daarbij is er geen direct verband tussen muzikale complexiteit en zeggingskracht (Blacking, 1973). Moeder en baby tonen aan hoe muziek in staat is diverse niveaus van complexiteit en vaardigheid te verenigen. De ambiguïteit van de interactie geeft de baby de ruimte om vaardigheden te verwerven in eigen tempo en volgorde en in relatie tot haar aangeboren karakter (Van Regenmortel, 2013). Musica’s bredere praktijk met kinderen, tieners en volwassenen toont aan dat ook in andere participatieve contexten deelnemers volgens gelijksoortige principes vaardigheid aan zelfvertrouwen, inzicht en plezier koppelen. De ambiguïteit van de kunsten biedt daartoe de ruimte en de aanknopingspunten.
Tijd- en ruimtereizigers
De muzikale interacties tussen ouder en baby bereiden het kind dus voor op de meest fundamentele eigenschappen van de wereld: verschil, onvoorspelbaarheid en ambiguïteit. Het is al bij al een wat rare paradox. We willen zekerheid en voorspelbaarheid, maar zijn verrukt of vertwijfeld naargelang die in positieve of negatieve zin doorbroken wordt. We functioneren op basis van ingesleten modellen, maar worden vaardiger met de wereld naarmate we leren omgaan met onzekerheid en onvoorspelbaarheid. Het leven is een voortdurend balanceren tussen die drang naar voorspelbare (vaak saaie) zekerheid en de (soms schokkende) verrassingen die het leven voor ons in petto heeft. Misschien vormt de manier waarop de tijdskunsten ons met die fundamentele kenmerken confronteren hun grootste aantrekkingskracht. De belangrijkste vaardigheid die het leven vereist, is daarom de kunst van het improviseren.
Anders dan de term etymologisch doet vermoeden (in + provisus > Lat. = niet voorzien) en in weerwil van de negatieve bijklank die hij soms oproept (‘Je bent weer aan het improviseren!’), raakt improvisatie aan de kern van ons bestaan: het is wat wij doen van de ochtend tot de avond. Daarbij is het vermogen om juist wél vooruit te denken en vooral realtime ‘vooruitkijkend te handelen’ cruciaal. Deze vaardigheid heet intuïtie. Onophoudelijk dromen wij ons een toekomst in een leven dat haast nooit echt op pauze staat. Daarbij wisselt onze aandacht tussen momentane en meer vooruitgeschoven doelen. Zo vinden we onszelf wel eens in de keuken met de gedachte ‘wat kwam ik hier nu weer doen?’, omdat een andere toekomstgedachte ons had afgeleid van de oorspronkelijke intentie.
We improviseren ons een weg door de dag of ruimte-tijd, precies zoals musici, dansers en acteurs dat doen, op basis van zich toegeëigende modellen en dito vocabulaire. Hoe meer diverse ervaringen we meedragen, hoe meer opties we hebben om ons een toekomst voor te stellen. Zo geraken geheugen en voorstellingsvermogen of fantasie onlosmakelijk verweven. Het vermogen ons een toekomst voor te stellen is uiteindelijk onze meest fundamentele, te ontwikkelen vaardigheid. Het is de ultieme strategie om te navigeren door gelijk welk terrein van menselijke ervaring (Van Regenmortel, 2018). Ook de allerjongsten ontwikkelen zich tot vaardige tijd- en ruimtereizigers.
Spelen als kunst
Het vermogen tot improviseren ontwikkelt zich vanuit spel: het volgens eigen criteria onderzoekend manipuleren van de werkelijkheid, zowel in sociaal als materieel opzicht. De criteria die iemand zich heeft eigen gemaakt, weerspiegelen hoe hij of zij de wereld tijdelijk begrijpt. Spel is een combinatie van noodzaak, inspanning bij weerstand, vasthoudendheid bij frustratie en uiteindelijk het genot van de vaardigheden en inzichten die het oplevert. Daarenboven leidt spel tot verbinding, want het maakt vaardigheden en inzichten expliciet, wat resulteert in erkenning. Spel komt zo niet alleen tegemoet aan onze psychologische basisbehoeften (zie de zelfdeterminatietheorie van Deci & Ryan, doorontwikkeld sinds 1985), het toont welke die basisbehoeften zijn: een dynamische balans van verbondenheid via erkenning, competentie om zich uit te drukken en autonomie vanuit zich toegeëigende criteria. Nog voor van vrij kinderspel sprake is, vertoont de muzikaliteit van de vroege moeder-baby-interactie hier al de prototypische kenmerken van.
Muzikaliteit is dus het psychobiologische vermogen van waaruit alle vormen van menselijke communicatie (Dissanayake, 2008) en vaardigheid ontkiemen. Wat zich bij de moeder-baby-interactie voor onze ogen voltrekt, is de verstrengeling van lichaam en geest, van individu en wereld, van biologie en cultuur. We vinden de kenmerken ervan terug in de artistieke, speelse context van het tweejaarlijkse Babelut Parcours.
Conclusie
Vanuit de artistiek-muzikale praktijk met de allerjongsten, hun begeleiders en de muziekeducatoren/kunstenaars, en getoetst aan actuele wetenschappelijke inzichten, streeft Musica Impulscentrum naar een geïntegreerde visie op hoe mensen floreren in een context van zorgzame, speelse en emotioneel rijke interactie. De kenmerken ervan vinden we terug in de temporele kunsten, met muziek als meest complete vertegenwoordiger. De vroege interacties tussen moeder en baby zijn er het evolutionaire prototype van. De vroege menselijke muzikaliteit ligt aan de basis van concepten die ons helpen navigeren door ruimte en tijd als levenskunst of intuïties te ontwikkelen voor specifiekere domeinen van expertise. Zij toont hoe kinderen niet zozeer tot bloei komen door overdracht van kennis en vaardigheid van de ene generatie op de andere, maar in een transformatief proces dat alle betrokkenen verbindt en waarbij elke ‘uitkomst’ de belofte van ‘een nieuw begin’ in zich draagt. Biedt het continuüm van muzikale ontwikkeling, van de vroegste levensfase tot volgroeide vaardigheid, een nieuw perspectief voor ons denken over opvoeding, educatie en onderwijs? Kunnen de kinderen, hun ouders of leraren, evenals kunstenaars en de maatschappij daar beter van worden? Het is tijd om de relevantie van deze inzichten voor menselijke interactie, inclusie en groei te benadrukken.